vrijdag 7 februari 2014

God’s away on business – over marketing en religie


Misschien moet ik maar gewoon toegeven dat ik voor deze tekst met opzet naar Kevelaer ben gereisd. Natuurlijk had ik ook kunnen kiezen voor Lourdes, Santiago de Compostella of Limmen met zijn kapel Onze Lieve Vrouwe ter Nood, maar alles afwegende trok Kevelaer me toch het meest. De zuidelijke bedevaartsoorden waren te ver weg voor iets dat vooral een excuus was om even los te komen van mijn dagelijkse beslommeringen en Limmen, een dorp zonder station aan de lijn Amsterdam - Den Helder, klonk me minder exotisch in de oren dan Kevelaer.
Een verwijzing naar Kevelaer trof ik aan in een artikel over Duitse kunstenaarsoorden. Het stadje werd in een adem genoemd met meer of minder bekende plaatsen als Worpswede, Dötlingen, Ahrenshoop, Murnau en Dachau. Na die eerste terloopse kennismaking kwam ik er al snel achter dat Kevelaer vooral vermaard was om zijn religieuze kunst. Wie nu zoekt op ‘Kevelaer en kunst’ stuit dan ook op een schier ontelbaar aantal hits die alle verwijzen naar pagina’s met ‘Kirchliche-Kunst’. Pas later zou ik lezen dat in Kevelaer Maria was verschenen aan marskramer Hendrick Busmann die de opdracht kreeg een kapel voor haar te bouwen. Diverse malen vertoonde zij zich bij een kruispunt op de Kevelaerer Heide. Pas de derde keer gaf Busmann, blijkbaar geen volgzaam type, gehoor aan Maria’s verzoek. Toen de kapel eenmaal verrezen was, kwamen er al spoedig pelgrims naar Kevelaer en werden er prompt genezingen gemeld, waarvan er acht door de kerk als wonderbaarlijk werden erkend. Sindsdien wordt in Kevelaer Maria vereerd als de Troosteres der Bedroefden.
Ook in Duitsland, in Bad Ems om precies te zijn, vatte ik het plan op om ooit te schrijven over marketing en religie. Op het dakterras van mijn hotel las ik met sigaren en een fles Jägermeister onder handbereik in ‘God als desillusie’ van Richard Dawkins. Het boek deed me afvragen hoe het mogelijk was dat iets dat kennelijk apert onwaar is toch kan voorzien in een menselijke behoefte. Hoewel ik niet zo’n rabiate reli-basher ben als Dawkins, heb ik me er altijd over verwonderd dat mensen (in de woorden van de Duitse schrijver Bruno Frank) niet kunnen accepteren ‘dat er een gevoelloze rotsbodem onder ons is en boven ons een lege hemel’.
Ondanks mijn scepsis ten aanzien van religie heb ik me wel eens verdiept in de wording ervan. Ik begreep dat het pogingen waren om het onverklaarbare te verklaren, angsten te bezweren en grip te krijgen op een wereld die voortdurend dreigingen kende. Ook nam ik welwillend kennis van de redenering dat religies in het verleden bijdroegen aan het in stand houden van groepen genetisch verwante individuen, waardoor deze kansrijker waren in de strijd om het bestaan. En natuurlijk zag ik in dat geloof een manier is om het definitieve afscheid van dierbaren iets draaglijker te maken. Wat ik zoals velen minder goed begrijp, is het voortbestaan van godsdiensten en ook van het mistige ietsisme in tijden waarin vooruitgang en wetenschap zo ongeveer alle religieuze mythes en fabels hebben ontmaskerd. Waarom richten mensen zich nog altijd tot een hogere macht die op sommige momenten in staat wordt geacht ons lot te beïnvloeden? Waarom kunnen mensen nog steeds niet leven met de gedachte dat er geen grens bestaat tussen lichaam en ziel, dat het bestaan een even zinloze als absurde toevalligheid is en dat je er voor zover mogelijk maar iets van moet zien te maken? Ik weet het niet en vooral daarom is wellicht de notie dat mensen zichzelf met religie voor de gek houden hetgeen me het meest ergert aan geloof en spiritualiteit. In het licht van alles waarvoor godsdiensten verantwoordelijk zijn misschien iets tamelijk onbeduidends, maar toch is het juist het illusoire van het geloof dat irritatie bij me opwekt. Overigens geef ik toe dat dit een vreemd verwijt is van iemand die zich al meer dan een half leven bezig houdt met marketing en reclame en dus misschien niet de aangewezen persoon is om mensen te aan te rekenen dat een belangrijke pijler onder hun bestaan een amalgaam is van hoop, waan en zelfbedrog.
Hoe dan ook is het uitgangspunt bij deze tekst dat mensen God hebben geschapen en niet andersom. Of deze aanname klopt, durf ik niet met honderd procent zekerheid te zeggen, maar voor deze beschouwing, ga ik er wel vanuit. Sowieso schuift hiermee het hele verschijnsel religie op in de richting van marketing met zijn bewieroking van menselijke wensen en behoeften. Uit de aanname dat wij het goddelijke hebben gecreëerd, kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat geloof een middel is om behoeften te bevredigen. Commercieel gezien onderscheidt godsdienst zich niet van anderen goederen en diensten. De reikwijdte van het marketingdenken beperkt zich niet tot bier, sportschoenen en auto’s, maar is ook voor spirituele zaken relevant.
In Kevelaer arriveer ik als het al bijna donker is. Het was ook niet logisch om met de trein via Venlo en Viersen te reizen. Maar haast had ik niet en geloof heeft iets met eeuwigheid te maken en dat is geen begrip dat tot spoed maant. Toen mijn trein Kevelaer naderde, begon ik tegen mijn gewoonte in uit te zien naar kerken en andere gewijde gebouwen. Al ruim voor het station lukte het me om twee hoge torens te onderscheiden. Het klooster en de basiliek domineren het silhouet van de stad.
Langs een bouwmarkt en iets dat lijkt op een garage loop ik over de Bahnhofstrasse naar het centrum. Opvallende winkels tref ik er niet aan. Wel een drogerij met discountachtige trekken, een ruim gesorteerde speelgoedwinkel en diverse kledingzaken waarvan sommige jassen verkopen met houthakkersdessin. In de etalage van een wit- en bruingoedwinkel staan Senseo’s van een vroege lichting en geen enkel Nespresso-apparaat. Alleen bij de Rewe supermarkt en Ürün's Hähnchengrill brandt nog licht en is sprake van drukte. Van Kevelaers spirituele karakter valt in de Bahnhofstrasse weinig te bespeuren. Mogelijk was het ook niet zo verstandig om juist op een koude januaridag een bezoek te brengen aan een onbehaaglijk bedevaartsoord. Kennelijk is de pelgrim van nu toch enigszins een mooi weer reiziger.  


Het zijn inzichten die in de loop der tijd stevig in het marketingdenken verankerd zijn geraakt. Ik doel op de opmerkingen van de Amerikaanse hoogleraar Theodore Levitt die stelde dat ‘mensen geen behoefte hebben aan boor nummer 5, maar aan een gat in de muur van vijf millimeter’ en van Revlons hoogste baas die ooit in een interview zei: ‘In de fabriek maken we cosmetica, in de winkel verkopen we hoop.’ Beide citaten worden in standaardwerken gebruikt om uit te leggen dat in het marketingdenken niet het product, maar de consumentenbehoefte centraal staat. Om die reden is het onvermijdelijk dat binnen de marketing gebruik wordt gemaakt van inzichten die in de loop der tijd door denkers op het gebied van behoeften en motivatie zijn ontwikkeld. Wie wil weten waarom mensen kopen wat ze kopen, moet zich verdiepen in wat hen drijft.
Zelden is er echter sprake van een unieke en rechtstreekse relatie tussen een behoefte en een product. Een basisbehoefte kan door de consumptie van verschillende producten bevredigd worden. Wie behoefte heeft aan status, kan kunst kopen, maar ook naar buitenissige oorden op vakantie gaan. Wie saamhorigheid zoekt op zondagochtend, kan kiezen voor het bezoeken van een religieuze bijeenkomst, maar ook in de duinen gaan hardlopen met gelijkgestemden. Religie is in elk geval zo’n product dat vervangbaar is door andere vormen van dienstverlening. Omgekeerd geldt ook dat het product religie in meerdere behoeften voorziet. Wat dat betreft is godsdienst vergelijkbaar met een mobiele telefoon.
Regelmatig keert de discussie terug of menselijke basisbehoeften zijn aangeboren dan wel cultureel bepaald. Het vergt weinig verbeelding om hier een vergelijking te trekken met het debat over de oorsprong van religie. Want hoewel godsdienst alom als een cultureel verschijnsel wordt gezien, zijn er religieuze voormannen die menen dat de neiging tot geloven van nature bij mensen aanwezig is. Een argument dat hiervoor wordt aangevoerd, is dat bij gelovigen bepaalde hersendelen autonoom reageren op religieuze beelden en symbolen. Samen met het naïeve geloof in Sinterklaas, zien sommigen in dit oplichten van MRI-scans een bewijs dat spiritualiteit een aangeboren kenmerk is. Nu schijnt het zo te zijn dat bij andere mensen hersendelen oplichten bij een confrontatie met de logo’s van Apple en Coca-Cola. Niettemin is het aannemelijk dat een voorliefde voor deze merken niet van nature bij mensen aanwezig is, hoezeer de marketeers van de betreffende firma’s dat ook zouden wensen.  
Een aantal menselijke basisbehoeften valt in verband te brengen met religie. Zo is de basis van veel godsdiensten gelegen in een verlangen naar zekerheid, veiligheid  en rust. Bidden, rituelen, offeren, allemaal handelingen om goden gunstig te stemmen en verzekerd te zijn van een bestaan met voldoende eten, drinken en bescherming. Over in hoeverre dergelijk gedrag effectief is, lopen de meningen uiteen. Het geloof in de heilzame kracht van regels en rituelen lijkt nog het meest van eenzelfde orde als het houvast dat gokkers ontlenen aan toevallig succes in het casino.
De reeks van de ruim twintig ooit onderscheiden basisbehoeften bestaat niet alleen uit overlevingsbehoeften, maar ook uit sociale behoeften. Bijna ieder mens heeft behoefte aan vriendschap, waardering en warmte. Hoezeer deze non-materiële behoeften ook een rol spelen bij godsdiensten en geloof, besefte ik bij het zien van ‘Tongues and Assistents’ van de videokunstenaar Aernout Mik. Op zich was me wel bekend dat gelovigen graag samen komen in godshuizen of desnoods in gymnastiekzalen om zich met elkaar verbonden te voelen. Toch werd ik getroffen door Miks ‘Tongues and Assistents’. In het Stedelijk Museum Amsterdam was ik getuige van, of nog liever gezegd, voyeur bij een dienst van een Braziliaanse Pinkstergemeente. Verbijsterd keek ik toe hoe de gelovigen met gebaren en mimiek opgingen in een chaotisch samenzijn dat bestond uit sprekers, muziek, ontmoetingen en publieke overgave. De drang om vervuld zijn van het hogere en deel uit te maken van een iets dat het individuele oversteeg, werd door de camera genadeloos vastgelegd. Wat ik zag, was deels ridicuul, maar deels ook eng en intimiderend.
Wat niet onvermeld mag blijven, is dat er een samenhang valt te ontdekken tussen religie en zogeheten groeibehoeften als status, individualiteit en zelfverwezenlijking. Gelovigen zien zichzelf als trouw en geven hoog op van hun plichtsbetrachting. Aan de hand van het geloof slagen ze erin om volgens hun eigen normen en waarden een goed mens te zijn, zich te onderscheiden van anderen en werken te verrichten die voor hen waardevol zijn. Dit draagt bij aan een meer dan gemiddeld positief zelfbeeld met alle gevolgen van dien. Sommige religieuzen wekken de indruk zich verheven te voelen boven armzaligen als atheïsten en agnosten die het grote geluk nooit zullen ervaren en bovendien ook nog eens na de dood gestraft zullen worden voor de onbezonnen keuzes die ze tijdens hun leven maakten.


Vanuit het Parkhotel waar ik een van de weinige logés ben, loop ik rechtstreeks op de Gnadenkapelle af. De afstand bedraagt minder dan honderd meter en het is me dan ook een raadsel dat ik de kapel gisteravond heb gemist. Ik schrijf het maar toe aan de duisternis van Duitse provinciesteden. Pas op de Gnenadeplatz merk ik hoezeer Kevelaer doordrenkt is van het geloof. De kapel is niet het enige katholieke relict dat ik aantref in Kevelaer. Hij ligt in de schaduw van de basiliek en op steenworp afstand ervan staat de Kerzenkapelle. Achter de basiliek ligt het priesterseminarie en op een hoek van het plein is een reisbureau gevestigd dat is gespecialiseerd in bedevaarten. In diezelfde straat staat een hostiebakkerij.
Rondom de kapel en de basiliek bevinden de winkels die kaarsen van alle afmetingen en religieuze kunst verkopen. Het zijn winkels met namen als Königen der Niederlande, Dreukönige Kerzenhaus en Petrus Canisiushaus. Door gebrek aan kennis en belangstelling heb ik nooit zo’n duidelijk beeld gehad van kerkelijke kunst. Als ik de promotionele teksten van de Kevelaerse middenstand mag geloven, gaat het om accessoires voor de mooiste tijd van het jaar, producten voor alle religieuze feesten en festivals, zoals kruisen (desgewenst voorzien van een individuele inscriptie), gebedskubussen, rozenkransen, bronzen engelen, heiligenbeelden en kaarsen, vooral veel kaarsen. Overal zie ik volle etalages met producten die meer met ambacht dan met kunst hebben te maken en niet erg meer aan modes onderhevig lijken te zijn.
Ooit moet het moet Kevelaer behoorlijk voor de wind zijn gegaan. Enkele huizen en hotel Goldener Apfel aan de Gnadenplatz zijn rijk geornamenteerd. Weliswaar betreft het niet meer dan zo’n twintig huizen, maar daar spat de vroegere rijkdom dan ook vanaf. Tegenover deze religieus geïnspireerde overvloed staat de even weelderige, zeshoekige Gnadenkapelle waarvan het dak is beslagen met groen uitgeslagen koper en het torentje is voorzien van een gouden kruis. Voor de volledigheid ga ik de kapel even binnen. Zo’n tiental kaarsen staat er te branden. Ik kijk naar boven en zie een hoog plafond van zes geschilderde en met goud afgezette panelen. In de kapel kosten kaarsen veertig eurocent per stuk. Buiten bij de ruimer opgezette Kerzenkapelle zijn grotere verkrijgbaar die voor tachtig eurocent worden aangeboden.   

Ik ben niet de eerste die overeenkomsten meende te bespeuren tussen godsdienst en marketing. De analogie tussen commercie en religie is eerder opgemerkt. Wanneer je met een meer seculiere blik naar religie kijkt, ontstaat er ruimte om het begrip op tal van manieren te definiëren en dat is in het verleden dan ook volop gebeurd. Niet helemaal relevant, maar te leuk en te waar om in deze context ongeciteerd laten, is Seneca’s uitspraak dat religie door simpele mensen wordt beschouwd als waar, door wijzen als vals en door heersers als nuttig. Godsdienst als een soort Mobiele Eenheid. Bekender is Marx’ uitspraak over geloof als opium van het volk, waarbij godsdienst vooral wordt gezien als een bedrieglijk product dat ogenschijnlijk hoop en troost biedt. Bertrand Russell benadrukte een ander aspect van geloof en schreef een eeuw later: “Religie is volgens mij voornamelijk gebaseerd op angst. Het is gedeeltelijk de angst voor het onbekende en gedeeltelijk, zoals ik zei, het verlangen naar een soort oudere broer die je bijstaat in moeilijke tijden en problemen. Angst is de grondslag van de hele zaak - angst voor het mysterieuze, angst verslagen te worden, angst voor de dood. Angst is de ouder van de wreedheid, en daarom is het geen wonder dat wreedheid en godsdienst hand in hand gaan.” Het accent dat Russell legt op angst als motiverende factor is des te interessanter, omdat voor veel marketeers schrik en vrees altijd al belangrijke verkoopargumenten zijn geweest. De marketing van talloze producten, variërend van levensverzekeringen tot wasmachineontkalkers, is van oudsher gebaseerd geweest op angst.
Als het gaat om godsdienst als product, blijven sommige denkers dichter bij huis. Zij zien de kerkelijke leer, de verkondiging en het in stand houden van het geloof als hetgeen waar het omdraait bij religies. Andere auteurs hebben daarentegen betoogd dat godsdiensten moeten worden gezien als merken die toegevoegde waarde bieden door verhalen, rituelen en symbolen. Spiritualiteit en ‘branding’ zijn in die visie nauw met elkaar verbonden. Maar over wat bij deze meer concrete benadering van geloof feitelijk het product is, lopen de meningen uiteen.
Vanuit commercieel perspectief is religie ook inderdaad een ingewikkeld product. De behoefte is duidelijk, maar wat is de vijf millimeter boor van godsdiensten? In de relimarkt kent het tastbare product vele verschijningsvormen. Kerkgenootschappen bieden een breed productportfolio aan met goederen en diensten die niet alle per se godsdienstig van aard zijn. Godsdiensten zijn ieder geval uitbaters van ‘creatieve content’, zoals vervat in bijbels, korans en andere geschriften. Deze religieuze ‘content’ bestaat uit een mengeling van teksten en beelden met een utopisch karakter, teksten en beelden met inspirerende verhalen en teksten vol geboden en verboden, waarbij vooral de in het vooruitzicht gestelde straffen op plastische wijze worden verbeeld. De ‘content’ wordt niet alleen overgebracht in print, maar ook digitaal en ’face-to-face’ in de vorm van wekelijkse evenementen en individuele gesprekken met geestelijken.
Daarnaast voelen veel religieuze organisaties zich verantwoordelijk voor de opleiding en scholing van hun leden. Ook bieden ze op basis van onderlinge solidariteit religies iets aan dat het midden houdt tussen sociale voorzieningen en verzekeringen, niet alleen tegen het noodlot, maar evenzeer tegen ziekte, eenzaamheid en armoede. Binnen sommige hechte geloofsgemeenschappen zorgen de leden ervoor dat zieken worden bezocht en alleenstaanden gekoppeld aan geschikte huwelijkskandidaten. Het geld dat organisaties ophalen en de tijd die vrijwilligers spenderen, gaat op aan diepvriesmaaltijden, babyboxen en bruidsjurken voor de leden die dat behoeven. Ten slotte bestaan er ook tamelijk profane extensies als de exploitatie van zalen, ceremoniële ondersteuning bij belangrijke levensgebeurtenissen, reizen naar geselecteerde bestemmingen – bedevaartsoord Lourdes trekt een half miljoen bezoekers per jaar – en Heilig Drinkwater. Dat laatste wordt niet vermarkt door een kerkelijke instelling, maar door een ondernemer in de Verenigde Staten die flessen kraanwater voorziet van religieuze etiketten en deze laat inzegenen door een priester.
Het lijkt me weinig aannemelijk dat de middenstand van Kevelaer zich bezondigt aan de handel in heilig water. Kevelaer vertoont geen trekken van een kuuroord – het is geen Bad Kevelaer – en behalve de zompige Nier is er in de nabijheid van de stad weinig water te bekennen. Of de handel in gezegend water lucratief zou zijn, is nog maar de vraag. Want zoals vroeger is het niet meer in Kevelaer. Toen reden bussen met pelgrims tot de rand van de binnenstad om vanaf daar onder begeleiding van een gids over de Busmannstrasse, onder de Busmanntriomfboog door en langs de Busmann-Stübchen naar de Gnadeplatz geleid te worden. Toen was het zomers gekkenhuis in Kevelaer. Toen haalden de winkeliers en horeca van april tot oktober zo veel geld op dat ze de overige maanden gesloten konden blijven. Inmiddels zit de sleet er enigszins in. Het aantal plaatsen in cafés en restaurants overtreft de capaciteit die nodig is om de bevolking van de stad van dranken en spijzen te voorzien. Het seizoen loopt nog van juni tot september. Bedevaartgangers komen op eigen gelegenheid en onderscheiden zich nauwelijks meer van de Kevelaers. De pelgrim is dagjesmens geworden.


Na de behoefte en het product resteert nog het verdienmodel. Wie betaalt er voor wat, hoeveel en waarom? In geval van concrete religieuze goederen is dat niet zo’n probleem. Voor bijbels, diensten en geestelijk bijstand kan in principe een bedrag in rekening worden gebracht, maar omdat religieuze instellingen de vraag naar hun product niet al te zeer willen afremmen, zijn ze daar terughoudend mee. Op een iets hoger abstractieniveau is het de vraag hoe zinvol het is om het gedachtegoed van de dominee te lijf te gaan met het instrumentarium van de econoom. Gebruikswaarde, ruilwaarde, het lijken geen begrippen waar je in deze context iets mee kunt. Geldstromen en de behoeftebevrediging door nut en plezier te ontlenen aan het verbruik van goederen en diensten staan in geval van religie relatief los van elkaar. Vraag en aanbod leiden niet tot transacties, geloof an sich wordt niet verhandeld, op de relimarkt geen onzichtbare hand. Grotendeels vloeit dit voor uit het gegeven dat geloof trekken vertoont van wat economen aanduiden als een collectief goed. Een dergelijke goed kenmerkt zich door het feit dat het niet deelbaar is en evenmin rivaliserend. Daarmee wordt bedoeld dat mensen niet belet kan worden om van een collectief goed gebruik te maken en het gebruik van een collectief goed niet het vermogen beperkt van iemand anders om van het product gebruik te maken. Wanneer iemand een auto koopt, kan niemand anders meer het betreffende voertuig kopen. Een auto is een deelbaar product en rivaliserend van aard. Geloof is daarentegen collectief. Het is niet deelbaar in verhandelbare stukken en gebruik van de ene persoon belemmert het gebruik door anderen niet. Geloof laat zich in dat opzicht vergelijken met infrastructurele producten als wegen, dijken en vuurtorens. In het verleden vertoonden vuurtorens overigens wel trekken van een particulier goed. In het Engeland van de negentiende eeuw werden aan de kust vuurtorens geëxploiteerd door ondernemers. De eigenaren konden echter moeilijk geld vragen aan de passerende schepen en brachten dus nabijgelegen havens een bedrag in rekening. Niet betalen betekende het doven van de vuurtoren, waardoor kapiteins de betreffende haven vermeden.
Het grote probleem bij collectieve goederen is dat free-rider gedrag op de loer ligt. Iemand kan van het product genieten zonder daarvoor te betalen. Dit geldt zeker voor de belofte van een paradijselijk leven na de dood dat deelbaar noch rivaliserend is. Als dat zomaar vrij toegankelijk zou zijn, verdient niemand daar iets aan. Van oudsher losten religieuze organisaties dit probleem op met een hardhandig soort crowdfunding avant- la-lettre, waarbij toepassing van de drie C’s (corruptie, connecties en chantage) niet werd geschuwd. Het kerkzakje met zijn sociale controle was maar het topje van de afpersingsijsberg. In het verre verleden gingen kerken nog aanmerkelijk verder dan dat. Zo bestond er in de zestiende eeuw een pauselijk document met een prijslijst voor aflaten. Daarmee konden rijke Engelsen absolutie kopen. Grondbezitters met inkomens van meer dan tweeduizend Engelse ponden per jaar, moesten drie pond, zes sovereigns en acht dinars betalen. Al lang daarvoor was er een lucratief verdienmodel dat werd gevormd door een verbod op huwelijken tussen leden van dezelfde familie, iets dat onder de Europese adel om economische redenen schering en inslag was. In de Middeleeuwen leidde dit tot een verbod op trouwen tussen neven en nichten in de zesde graad. Dit had tot gevolg dat in de elfde eeuw de toenmalige hertog van Normandië, die later bekend zou worden als Willem de Veroveraar, in Caen twee kerken moest bouwen, opdat paus Leo IX zijn excommunicatie ongedaan zou maken. Tegen de wil van de kerk was Willem getrouwd met zijn verre nicht, Mathilda van Vlaanderen.
Ondanks dit alles is, zoals de Amerikaanse journalist Eduardo Porter terecht schrijft in zijn boek ‘Alles heeft een prijs’, geld niet de belangrijkste religieuze heffing. De voornaamste kosten van het geloof zijn de offers die gelovigen ervoor moeten brengen en de beperkingen waarmee hun levens worden gebonden. Dat uit zich in vrijwilligerswerk, maar ook in de beperkingen die bijna ieder geloof kent op het gebied van kleding, voeding, uiterlijke verzorging, seksuele gedragingen en sociale interacties. Het is wel de vraag in hoeverre gelovigen dit zelf als een vorm van kosten ervaren. Dit zal variëren per type gelovige. Want waarbij hier nog niet is stilgestaan, is het feit dat de relimarkt sterk gesegmenteerd is. Doelgroepen alom. Het loopt van gewelddadige fanaten en diep gelovigen die al minder gevaarlijk zijn via vrolijke gospelgelovigen die van hun religie een feestje maken tot wazige ietsisten die het allemaal ook niet zo goed weten en geloof zien als een grote soep waaruit je kunt lepelen wat je goeddunkt. Wie de opgewekte Pinkstergemeente van Aernout Mik afzet tegen de Schotse Calvinisten uit Lars von Triers ‘Breaking the waves’ (‘Our church doesn’t need bells to honour God’), kan niet anders dan beamen dat de ene gelovige de andere niet is. Degene onder hen die religieuze bijeenkomsten zien als een noodzaak om tot het hogere te komen, dan wel deze plichtmatig uitzitten omdat dat nou eenmaal zo hoort, zullen deze samenkomsten ervaren als kosten, als de prijs die ze over moeten hebben voor acceptatie in hun gemeenschap en voor het eventuele eeuwige leven. De geëxalteerde Brazilianen uit ‘Tongues and Assistents’ daarentegen genieten op zich al volop van de dienst die hen door de producent, c.q. de Pinkstergemeente, wordt aangeboden en zullen het dus ervaren als een product waarvoor ze eventueel wel zouden willen betalen. Aan free-rider gedrag zullen ze zich niet snel bezondigen.  


In de loop van de middag reis ik terug naar Nederland. Voor een ongelovige biedt Kevelaer onvoldoende vertier voor een langduriger verblijf. Vanaf het station reis ik eerst met de trein en dan met de busdienst die in plaats gekomen is van de opgeheven spoorverbinding tussen Kleve en Nijmegen. Links van me doemen na verloop van tijd de heuvels op van Berg en Dal met zijn Heilige Landstichting en rechts zie ik op een  zeker moment de uiterwaarden van de Rijn. Verkeersborden verwijzen naar Millingen en Emmerich. Het is grote wolkenweer waarbij de zon af en toe op zijn helderst door de bewolking heen breekt. Het is het type weer dat zelfs de meest geharnaste agnost niet geheel onberoerd laat.
In de bus google ik voor een laatste keer op Kevelaer. In een fractie van een seconde levert dat honderdduizenden hits op. De hoeveelheid hotelkamers in het stadje blijft respectabel en er zijn meer tearooms en cafetaria’s dan in alle andere omringende plaatsen. Ook het aantal winkels die handelen in kaarsen en religieuze kunst lijkt nauwelijks aan erosie onderhevig. Tijden mogen dan veranderen, in Kevelaer is God nog altijd gewoon handel.




8 opmerkingen:

  1. Prima artikel. Een paar jaar geleden in Efese, Turkije, geweest. Een belangrijke handelsplaats van 2.000 jaar geleden. Over religie en marketing gesproken. Paulus, een volgeling van Jezus, sprak over de nieuwe godsdienst. De zilversmid Demetrius uit Efese vond het maar niets. Niet vanwege de religieuze waarden, maar vanwege zijn handel: de verkoop van allerlei beeldjes van goden. En de God van Paulus had geen beeltenis. Of, in woorden van deze tijd: misschien had Demetrius het patent niet van de beeltenis en zou, wanneer Paulus volgelingen zou krijgen in Efese, zijn verkoop kunnen dalen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Mooi verhaal, Theo, en in lijn met mijn betoog. Je reactie bracht me op het idee om in een later stadium (als ik er een boekje van maak) iets te doen met de inhoudelijke toevoegingen op mijn teksten.

      Verwijderen
  2. Bedevaartplaatsen zijn goed te begrijpen door ze te vergelijken met (seculiere) toeristische attractie. In nog breder verband kun je religie vergelijken met reclame.
    (ik citeer mezelf uit het TvM nov. 1995, Reclame als laatste Strohalm) Reclame is het enige filosofische systeem dat wel een aanlokkelijke verklaring kan bieden. Zij geeft voor alles een oplossing en interpreteert de wereld voor de consument door middel van het maken van onderscheid. We moeten er in blijven geloven, want het is het enige dat in onze maatschappij nog een gevoel van zekerheid, richting en betrokkenheid geeft. Alleen reclame zorgt dat we betekenis ervaren in ons leven.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Fraai zelfcitaat (wees daar voorzichtig mee...). Alleen ben ik niet zo'n systeemdenker. Meer uit de school Schopenhauer en Camus. Het is allemaal maar zo'n beetje absurd en chaotisch. En als mens moet je je in een klein schuitje maar zien te redden in die woeste baren. Ook reclame zie ik niet als een systeem. Het is een manier om spullen en ideeën te verkopen c.q. te verspreiden. De een is daar beter in dan de ander. Het pretendeert niet iets filosofisch te zijn. Dit neemt niet weg dat de 'impact' van reclame aanzienlijk kan zijn en dat het als maatschappelijk fenomeen niet onderschat moet worden.

      Verwijderen
  3. Bijzonder goed geschreven betoog, zowel uit marketing oogpunt als de schrijf- en vertelkunst. Ondanks de forse lengte van het stuk om het te lezen op een smartphone, ben ik niet afgehaakt. Complimenten hiervoor, dank je wel.

    Paar punten die mij zijn opgevallen:

    "Het geloof in de heilzame kracht van regels en rituelen lijkt nog het meest van eenzelfde orde als het houvast dat gokkers ontlenen aan toevallig succes in het casino."
    Deze vergelijking begrijp ik niet goed. Kun je dit toelichten?

    Verder mis ik nog de voordelen die een religie mensen biedt op persoonlijk vlak. Die voordelen zijn er niet altijd, maar wel als men het goed toepast zoals: een gelukkiger huwelijk en gezinsleven, relativeringsvermogen, verstandig omgaan met je gezondheid, onderhouden van vriendschappen, zorg voor ouders en ouders etc. etc.
    Benieuwd hoe je daar tegenaan kijkt.

    Wat betreft de opmerking van Theo over Demetrius: het ging niet over beeldjes van Goden, maar over beeldjes van de Tempel van Artemis, niet van Artemis zelf.
    en ja, hij was niet blij met het verdampen van de exorbitante winsten.

    Wat betreft Wim's reactie over reclame: dat zou wel een erg inspiratieloos en leeg leven zijn. Misschien dat het geldt voor het meest kapitalistische en materialistisch gezin in de VS, maar toch zeker niet voor de gemiddelde persoon in het westen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Veel dank voor je reactie over stijl en leesbaarheid. Doe daar erg mijn best op. 'Your easy reading, is my hard writing' schreef ooit een Amerikaans auteur. Weet niet meer welke.

      Wat betreft je vragen.
      Met de vergelijking bedoel ik dat bidden soms door toeval helpt. Er wordt gebeden en, o wonder, er geneest iemand van een nare kwaal of de oogst lukt. Daaruit wordt dan de zekerheid afgeleid dat het rituele gedrag invloed heeft op gebeurtenissen. Een gokker heeft dezelfde neiging wanneer hij bij toeval een paar keer iets wint. Hij ontleent daar de zekerheid aan dat hij goed bezig is en op dezelfde manier door moet gaan. Op rood blijven inzetten, bijvoorbeeld. Ik hoop dat dit mijn opmerking enigszins verduidelijkt.

      Dan het geloof en de positieve gevolgen daarvan voor het individu.
      Zorg voor ouders en ander moreel goed gedrag is niet voorbehouden aan gelovigen.
      Verder bestaan er inderdaad redelijk objectieve onderzoeken waaruit blijkt dat gelovigen gelukkiger zijn dan agnosten en atheïsten en bovendien langer leven. Dat is niet in strijd met mijn opvatting dat religie valt te beschouwen als een product dat in een consumentenbehoefte voorziet.
      Gebruik van veel goederen maakt mensen gelukkiger en sommige doen ze ook nog langer leven. Voorts denk ik dat onderzoek zal aantonen dat ook de kopers van Audi's meer dan gemiddeld gelukkig zijn en langer dan gemiddeld leven. Dit maakt duidelijk dat zoals altijd correlatie niet verward moet worden met causaliteit en dat waarschijnlijk onderzoeken naar de relatie tussen geloof en geluk niet zijn gecorrigeerd voor andere, met name sociaaleconomische variabelen die van invloed zijn. Ik denk dat arme gelovigen inderdaad gelukkiger zijn dan niet-gelovigen (meer een gevoel van controle over hun situatie en een positiever zelfbeeld), maar dat ze ongelukkiger zijn dan welvarende mensen zonder geloof. Er bestaat immers ook een duidelijke correlatie tussen welvaart en secularisatie. Hoe hoger opgeleid een bevolking, hoe welvarender en des te minder geloof. En laten nou landen met de hoogst opgeleide bevolking, de hoogste welvaart en de hoogste secularisatiegraad het beste scoren bij geluksonderzoeken.





      Verwijderen
  4. Wellicht nieuwe invalshoeken voor deze discussie na de uitzending vanavond (do 27/2, 2100u) op NL3 van het programma 'Factchecking: de voordelen van religie' .

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.

    BeantwoordenVerwijderen